De Media als gevaar voor de Democratie
Bart de Wever
Zesentwintig september 1960. Als men een kijkje neemt in overzichtswerken over de relatie tussen media en politiek, komt men onvermijdelijk die datum tegen. Het kantelmoment. De dag waarop de media het overnamen van de politiek. Op die dag werd het Amerikaanse presidentiële debat voor het eest live uitgezonden op tv. De verkiezingsstrijd ging tussen de toenmalige vicepresident Richard Milhouse Nixon en de jonge senator John Fitzgerald Kennedy. Nixon had tot enkele uren voor het debat campagne gevoerd en was net hersteld van een zware griepaanval. Hij zag er moe, ziekelijk en mager uit. Bovendien weigerde hij make up op te doen, waardoor na enkele minuten onder de hete spots het zweet langs zijn slapen naar beneden gutste. Kennedy had twee weken campagne gevoerd in het zonnige Californië. Hij was gebruind, en zag er jong, vitaal en gezond uit. Het 70 miljoen-koppige tv-publiek zag een Kennedy die blaakte van vertrouwen en een Nixon die zweette en pufte. Mensen die het debat op de radio hadden gehoord, waren van oordeel dat Nixon het pleit had gewonnen. De tv-kijkers vonden dat Kennedy overtuigend het laken naar zich had toegetrokken.
Dat presidentiële debat wordt vaak aangehaald als het klassieke voorbeeld van het medium dat de boodschap maakt. Nixon won op inhoud, maar het was Kennedy die de slag om de kijker won. Kennedy kon zijn imago van verfrissende wind verder uitbuiten en veroverde zo, dankzij de tv, het Witte Huis. Ik ben het oneens met die stelling. Het was niet op 26 september 1960 dat de televisie de broze balans in de relatie tussen media en politiek definitief verstoorde. Als dat al het geval is, dan gebeurde dat 500 jaar eerder, met de uitvinding van de boekdrukkunst. Dus het is Mainzer Johannes Gutenberg die de verantwoordelijkheid draagt. Of zoals jullie Nederlanders aannemen: Laurens Janszoon Coster. Ik, als Vlaming, hou het natuurlijk op onze eigen Dirk Martens als uitvinder van de boekdrukkunst.
Wie het ook zij, de boekdrukkunst betekende een ommekeer in de manier waarop aan politiek werd gedaan. Voor de boekdrukkunst behoorde het politieke leven toe aan een geprivilegieerde klasse van edelen en clerici. De Kerk kon dankzij haar efficiënte en eenduidige communicatielijnen, die op relatief korte tijd een boodschap over heel Europa verspreidden, gestand houden tegen ketterij. Moesten de Katharen in Zuid-Frankrijk, waar wij de naam ketter vandaan hebben, nog hun uiterste best doen om een leer in een zeer beperkte regio te preken, dan kon de Kerk het probleem indammen tot die regio, en hen uiteindelijk ook uitroeien. Waarom? Dankzij het monopolie op de communicatielijnen, dat zo strak was dat we zelfs vandaag weinig weten over deze gnostische beweging.
De boekdrukkunst veranderde dat. Toen Martin Luther in 1517 zijn stellingen op de kerkpoort van Wittenberg nagelde, kon de Kerk niet voorkomen dat heel Duitsland die binnen 15 dagen had gelezen. Deze nieuwe communicatietechniek zorgde voor een enorme democratisering. De macht van de elitetaal, de lingua franca Latijn, werd uitgedaagd door de volkstalen die dankzij de boekdrukkunst een eigen schriftuur konden ontwikkelen, een eigen lexicon, een eigen grammatica, een eigen vocabularium en een eigen syntaxis. Dit leidde tot de democratisering van het publieke leven. Niet iedereen kende Latijn, maar iedereen kende wel de volkstaal. En als de volkstaal de taal van het publieke leven werd, dan kon iedereen ook deelnemen aan het publieke leven. Uiteindelijk zou de boekdrukkunst leiden tot de oprichting van de moderne natiestaat en de terugtrekking van de Kerk uit het politieke leven. Een proces dat weliswaar eeuwen in beslag zou nemen.
De uitvinding van de boekdrukkunst leert ons dat technologische innovaties in communicatiemiddelen een enorme impact hebben op de manier waarop aan politiek wordt gedaan. Pamfletten, vlugschriften, schotschriften, weekbladen en uiteindelijk dagbladen, het werd allemaal mogelijk dankzij de evoluerende druktechniek. De burger was steeds beter geïnformeerd, en eiste bijgevolg zijn plaats in de democratie op. Wat op donderdag in het parlement werd gezegd, stond ’s maandags in de krant en werd in de kolommen van woensdag druk becommentarieerd. Met de komst van de radio, schakelde het politieke proces weer een versnelling hoger. Wat ’s ochtends werd gezegd, was ’s avonds al op het radionieuws en kon de volgende dag in de avondkrant worden becommentarieerd. En dan kwam er na de Tweede Wereldoorlog de tv, die de horizon van de politiek beperkte tot een dag. Alles werd geregistreerd en uitgezonden. Elke uitschuiver, elke verspreking. De zwetende Nixon versus de stralende Kennedy.
De relatie tussen media en politiek is niet van inhoudelijke aard, maar van technologische aard. De media, zoals de naam aangeeft, zijn een medium. Zij geven een boodschap door. Zij becommentariëren de boodschap, duiden deze en voorzien de nodige achtergrond, maar zij geven desalniettemin de boodschap door. Het is de politiek die zich aan het medium aanpast. Dat is altijd zo geweest. De aard van het politieke leven is door de eeuwen vrij stabiel gebleven. Van Cicero over Machiavelli tot Robert Penn Warren, in hun geschriften over het politieke bedrijf valt een grote continuïteit op. Het zijn de omstandigheden waarin die politiek werd bedreven, die veranderden. En het is de technologie die de omstandigheden creëert van de werkelijkheid waarin wij leven. Politici dansen enkel op het ritme van die technologie.
De menselijke hoogmoed van onze tijd is dat wij menen meester te zijn over die technologie. Wij maken onszelf wijs dat technologie neutraal is. We ervaren de techniek als een louter instrumenteel en passief element in ons leven. De technologie als middel tot een doel. Wij onderschatten echter de enorme invloed die de technologie heeft op de manier waarop wij dat leven leiden. Technologie is niet neutraal, het is geen passieve levensomstandigheid. Het is dat leven.
En aangezien technologie ons leven domineert en de aard van de relatie tussen politiek en media technologisch is, hebben wij het idee dat de media de politiek beginnen te overheersen. Dat het de media zijn die bepalen wat er gebeurt, en dat politici en kiezers zich als marionetten door de media-agenda laten bespelen. Vandaar ook de dwingende titel van deze lezing. De media als gevaar voor de democratie. Maar het zijn niet de media die onze democratie bedreigen. Integendeel, vrij functionerende media zijn een noodzakelijke voorwaarde voor een gezonde democratie. Dat zijn ze altijd geweest en zullen zij ook altijd blijven. De werkelijke uitdaging in de relatie tussen media en politiek ligt in een beheerst gebruik van moderne technologie.
Tot de basisuitrusting van de doorsnee politicus behoren tegenwoordig een smartphone en een tablet. Dankzij die technologie staat men in een constante verbinding met de buitenwereld. Mails kunnen onmiddellijk worden nagelezen, websites van kranten worden nauwlettend in het oog gehouden, persberichten direct nageplozen en via de steeds wisselende sociale mediahypes als Hyves, Twitter en Facebook kan men instant communiceren. En via die golf van communicatie breekt men door in de traditionele media, die gretig sprokkelen in de Twitterstroom. Deze nieuwe technologie van tablets en smartphones heeft de manier waarop wij aan politiek doen drastisch veranderd. ’s Ochtends lanceert een politicus via de krant een controversieel ideetjes. Op de ochtendradio wordt een minister naar een reactie gevraagd, die het idee onmiddellijk afschiet. Daarop reageren een aantal politici via Twitter. Dit wordt door een massa mensen via Facebook en Twitter geretweed, en komt uiteindelijk op de websites van de kranten terecht. ’s Middags wordt de discussie opgepikt in het middagjournaal en volgen enkele interviews met experts. In de namiddag zijn de eerste parlementaire vragen ingediend. Op het avondjournaal brengt men het relaas van de discussie zonder nieuwe elementen toe te voegen. In een politiek praatprogramma een uurtje later wordt gesteld dat het eigenlijk om een non-debat gaat. De ochtendkranten de volgende dag berichten in de linkerkolom op pagina 5 over een of andere rel die nergens over ging. Een week later blijken de in het parlement ingediende vragen zonder voorwerp en is er geen hond nog geïnteresseerd.
Een overtrokken voorbeeld? Dit gebeurde een maand geleden in Vlaanderen toen een lokaal raadslid het idee lanceerde om het naar school sturen van kleuters te koppelen aan het leefloon. Op de tijdspanne van 12 uur werd een discussie gelanceerd, uitgevochten, beslecht en begraven. Politici leven niet meer in de waan van de dag. Ze leven in de waan van de minuut. Zoals ik zei, een politicus danst op het ritme van de technologie. Hij moet nu niet alleen zijn programma kunnen uitleggen in een soundbite van 20 seconden, maar ook in een twitterbericht van 142 lettertekens.
Men kan dit beschouwen als een nieuwe stap in de verkleutering van het politieke bedrijf. Men kan dit zien als een teken des tijds. Als een bedreiging voor de fundamenten van de westerse democratie. Feit is dat een politicus steeds nieuwe manieren moet vinden om om te gaan met deze technologische evoluties. De media, in al hun verscheidenheid, hebben een enorme impact op ons leven. We kijken verschrikkelijk veel tv, we lezen massa’s publicaties en dankzij internet en smartphones is informatie alom. Daardoor hebben we de ervaring dat we er zelf bij zijn, dat we zelf meemaken wat er gebeurt. Een ervaring die wij ook zelf eisen van de media. We willen iets beleven, we willen iets hebben om over te spreken. En de betrokken burger wil in de frontlinie van het politieke gebeuren staan. Dankzij de moderne technologie kan dat.
Maar tegelijkertijd staat de mediaconsument ook wantrouwig tegenover de media, net omdat zij zo’n grote impact hebben. We vinden de media vaak bevooroordeeld, we vinden journalisten te links, we vinden dat de onderwerpen die aan bod komen te eenzijdig zijn en dat bepaalde politiek incorrecte standpunten uit de media worden geweerd. Dat was ook de teneur van het opiniestuk van Frits Bolkestein in De Volkskrant van 10 april jl. Bolkestein, een man die ik ten zeerste respecteer, bekritiseerde die enge blik van de media. Volgens hem stemmen journalisten in overgrote meerderheid links. Door de kleine oppervlakte en grote bevolkingsdichtheid wordt niet echt aan plurale opinievorming binnen de civil society gedaan, men praat de links-georiënteerde journalisten maar wat na.
In dat opzicht verschillen Vlaanderen en Nederland alvast niet. Ook Vlaanderen is een kleine natie, met een grote bevolkingsdichtheid en een medialandschap waar alle spelers met elkaar in verbinding staan. Een onderzoek van de Universiteit van Gent in samenwerking met de Vlaamse Vereniging voor Journalisten in 2008 wees uit dat 33% van de journalisten zichzelf omschreef als ‘zeer progressief’, 41% zich omschreef als ‘gematigd progressief’, 15% als centrum en slechts 11% als ‘gematigd conservatief’. Van de ondervraagde journalisten vond 50% zichzelf progressiever als het medium waar hij of zij voor werkte. Slechts 7% vond zich conservatiever dan het eigen medium. Het onderzoek bevestigde dus een cliché zo groot als Volendam: onze media zijn links.
Maar in hetzelfde onderzoek werd ook gevraagd naar de kiesintenties van de journalisten bij de verkiezingen van 2007. En wat bleek? De electorale voorkeur van de journalisten was in niets, maar dan ook in niets, een afspiegeling van de werkelijke wil van de kiezer. De kiezer stemde duidelijk centrumrechts in Vlaanderen.
En dat is een bijzonder geruststellende gedachte. Want dat betekent dat net als politici, ook mediaconsumenten zich voortdurend aanpassen aan de technologische aanpassingen binnen de media, en de spelregels ervan zeer snel inzien en doorprikken. Mediaconsumenten zijn kritisch geworden, zij volgen niet langer slaafs de mening van de media die zij tot zich nemen. De tijd van de verzuilde samenleving, waar de traditionele media als kranten, magazines en tv-zenders een weergave brachten van de partijstandpunten van hun politieke zetbazen, ligt ver achter ons. De media zijn een steeds commerciëlere koers gaan varen. Dat heeft de traditionele media misschien niet noodzakelijk onafhankelijker gemaakt, maar het heeft de mediaconsument – en bijgevolg dus ook de kiezer – volatiel gemaakt.
De mediaconsument stelt nu zelfs zijn programma samen, uit een veelheid aan media die hij tot zich neemt via een groot gamma aan technologische middelen. De tijd dat de archetypische sociaaldemocraat alleen de Volkskrant las, louter naar de VARA keek en vervolgens braaf P van de A stemde, is voorbij. De mediamanipulatie die veel mediacritici zien, is dan ook een soort monster van Loch Ness. Het duikt steeds weer op, maar aantoonbare bewijzen van het bestaan ervan zijn er niet. De mediaconsument en de kiezer zijn geen volslagen idioten wiens denken door de media met dwingende kracht worden geregisseerd. Zolang de burger de vrijheid heeft om zijn mening te uiten, op welke manier dan ook, en geen enkel medium het monopolie krijgt over de nieuwsgaring, zal de democratie gevrijwaard blijven. ‘You can fool some of the people all of the time. You can fool all of the people some of the time. But you can’t fool all of the people all of the time.’ Dat adagium staat volgens mij vandaag nog steeds als een paal boven water.
De realiteit is dat wij als individu geworpen in een tijd, niet anders kunnen dan de omstandigheden van de tijd waarin wij leven aanvaarden en ermee leren omgaan. Ik geloof dus zeker niet dat het vroeger beter was. Integendeel. Door de technologische evolutie wordt de politiek nu zowat in realtime in de media gebracht. De burger is vandaag beter geïnformeerd dan ooit. Hij kan informatie garen uit veel meer kanalen en staat dankzij de technologie in een constante verbinding met de politieke wereld. Als ik vandaag de krantencommentatoren lees van een goede vijftig jaar geleden, dan val ik haast van mijn stoel. Ofwel was dat een taaltje dat alleen verstaanbaar was voor ingewijden en waarbij de leek, de gewone burger dus, vakkundig werd uitgesloten, ofwel was dat pure opiniedwang: wij vertellen wat u moet denken. De politieke programma’s op de tv waren zo mogelijk nog erger, met verzuilde en partijdige journalisten die gortdroge commentaren leverden waarvan amper iemand van wist waarover ze gingen.
De technologische evoluties in de media hebben altijd een democratiserend effect gehad. Vanaf de boekdrukkunst, tot de radio, de tv en nu internet. Meer dan ooit is het voor de burger mogelijk dicht bij de politiek betrokken te zijn. De mening van de burger is weer van tel. Maar aan vooruitgang is ook steeds een donkere kant verbonden. Alles wat de mens ten goede heeft uitgevonden, heeft hij ooit ten kwade gebruikt. Het nadeel van deze evolutie is evenzeer dat blogs, Facebookpagina’s, twitteraccounts en de reactievelden op krantenwebsites volstromen met wat wij in Vlaanderen cafépraat noemen. Ondoordachte kleine opinietjes die gepresenteerd worden als gefundeerde en gevatte boutades die het alfa en omega zijn van elk politieke denken. In het beste gevallen zijn het echter grappige woordspelingen, overwegend zijn het rancuneuze onderbuikgevoelens. Niet alleen van burgers, maar vaak ook van politici.
Die lawine van opinietjes, doet mij beseffen dat we er soms beter het zwijgen toe doen. Ik heb het grootste respect voor mensen die niets te zeggen hebben en dat al zwijgend doen; om het in de woorden van Coluche te zeggen. Ik kan u niet zeggen hoe journalisten met die technologische realiteit moeten omgaan. Dat is aan journalisten. Journalisten de toegang verbieden tot het parlement, politieke toezichtcommissies oprichten of alle communicatielijnen centraliseren in één persoon die alle macht in de partij in handen heeft, vind ik onkies. Wat ik wel kan, is zwijgen. Dat is iets dat wij in de politiek verleerd zijn. Het is ook iets haast onnatuurlijks voor een politicus, die vanuit zijn wezen steeds in de schijnwerpers wil staan, steeds wil profileren, zoveel mogelijk op tv wil komen en voortdurend zijn politieke tegenstrevers wil opjagen en opjutten.
Hier in Nederland zijn er recent nochtans een aantal mooie voorbeelden gegeven over het belang van zwijgen op het juiste moment. Zo miste P van de A’er John Leerdam een mooie gelegenheid om te zwijgen toen hij in een programma van 3FM – met als veelzeggende titel ‘Gaat ie mee of zegt ie nee’ – werd gevraagd om te reageren op de vervroegde vrijlating van de verzonnen terrorist Jael Jablabla. Had hij toen er het zwijgen toe gedaan in plaats van een eindje in het oneindige te leuteren, dan zat hij vandaag nog gewoon in de Tweede Kamer. En hetzelfde geld voor GroenLinks-Kamerlid Ineke Van Gent, die op hetzelfde radioprogramma doodleuk meeging in het verhaaltje dat de eerder genoemde Richard Nixon de nieuwe spindoctor is van Barack Obama. Dat de brave man ondertussen al bijna twintig jaar dood is en een Republikein was, was daarbij blijkbaar van geen belang.
Soms is politiek gebaat bij rust. Soms moeten de blackberrys uit, de tablets van tafel en de twitteraccounts op non-actief. De burger heeft recht op informatie, en het is aan de vrije en onafhankelijke media – in al de technologische verscheidenheid – om hem geïnformeerd te houden. Een politicus, daarentegen, mag nooit liegen. Een politicus mag nooit de waarheid verzwijgen. Maar hij mag wel zwijgen. Elke communicatiespecialist zal u vertellen dat ‘geen commentaar’ de slechtste communicatiestrategie is die er bestaat. En op zich zal hij wel gelijk hebben. Maar toch zou ik in de politiek een pleidooi willen houden voor de edele kunst van het zwijgen. En verder ben ik van mening dat waarover we niet spreken kunnen, we beter zwijgen.